Kikkersprongen 



 

Een serie korte verhalen: surrealistisch, satirisch, ondeugend maar soms ook grappig of ontroerend




Soep

Help er zit een kikker in de soep. Mag het er eentje meer zijn? Hebt u dat nou ook? Kom je door de schoorsteen, valt een kalkoen in de brievenbus. Vroeg me af waarom het 's avonds steeds kouder wordt. Word een dagje ouder?  Ga je voor een transplantatie, blijk je je been vergeten. Beter een kikker dan een haar zegt zij. Nee geen kalkoen mevrouw. Het is lastig soep eten hangend in de schoorsteen. Laat staan op één been.  Met de bakker van de overkant gaat het goed. Heb al tijden niets van hem gehoord. Laatst had ik zo’n last van verstopping. De halve straat,, alles zat muurvast. Op een paal spelen mag van de meester. De dominee heeft er twee. Ik vraag me af wat er vanavond gekookt wordt. Soep met bonen



Beenham


 

Paarden dansen door de sneeuw. Een vrouw met gouden helm haakt haar stalen leidsel aan een hek. Klokken galmen door de straat. Meisje belt aan bij een huis: 'Mama, mag ik binnenkomen?'.
Een vlieg doet nieuwsgierig zijn ronde langs de ramen van de bakkerij. Je ziet hem denken: Komt er nog wat van? Een groene stad las ik in de gazet. Een groene stad, zelfs de meest groene van het land. Groene? De gebouwen zijn rood, wit, geel, grijs, bruin: maar groen? Weer klinkt de galm van de klokken door de straat. De vlieg schrikt, wordt die bakker dan nooit wakker? Eens was hier de gouden eeuw. Maar groen? Nu volgen de paarden de klokken. Een vrouw komt tussenbeide. 'Help, ik hou het niet meer'. Blootvoets loopt ze verder door de sneeuw. 'Mijn been, mijn been, waar is mijn been?' De deur gaat open en de vlieg komt binnen. Van onder de kachel komt een kikker tevoorschijn. Trots ment de vlieg de kikker, maar vergeet zijn gordel vast te gespen. Meisje huilt: 'Mama, er zit een vlieg in mijn soep'. Moeder zegt: laat maar, ik haal die vlieg wel uit je soep. Maar het is te laat. Met een grijns op het gezicht heeft meisje de vlieg doormidden gebeten. Moeder walgt, neemt de vlieghelften af en gooit haar in de vuilnisbak. In de hoek van de kamer, op de vloer, half tegen de muur, ligt een stuiptrekkende kikker. Het lijkt alsof hij uit de bocht is gevlogen.

 



Dikke mist

 

Het is mistig geworden buiten. De mist hangt als een dikke deken over de stad en in de straten, alle geluid dempend en oriëntatie onmogelijk makend. De klokken zijn gevlucht naar de torens. Zacht en gedempt klinkt soms traag een ding, dan weer een dong. Toch blijven we angstig binnen, niet alleen omdat het buiten moeilijk verplaatsen is, maar ook omdat, naar men zegt, de paarden nog door de straten dolen. Ergens buiten in de verte lijkt het, zacht, hoor ik geschuifel en gejammer: waar is mijn been, waar is mijn been?
Dan klinkt het schrapen van paardenhoeven, ik doe de deur open en zie een paard, lichtgevend als vuur; het licht wordt weerkaatst door de mist zodat het lijkt alsof hij midden in een vuurbal staat. Hij kijkt

mij doordringend aan en zegt met een zware stem: Let op uw saeck. Dan draait hij zich om en hoor ik zijn pas wegsterven.

 


Glimlach

Terug thuis zie ik een kikker voor het raam zitten. Ziet er wat magertjes uit; het lijkt alsof alle fut is weggelopen. Stoom afgeblazen? Een merel zit achter een merel aan. Het gaat er hard aan toe. De een vliegt voor haar leven, de ander staat haar naar dat leven. De kikker kijkt om. Ik kijk hem na. De bakker arriveert met een taxi vanuit de grote stad; hij glimlacht.



Kikkersprong

Een kikker kruist de weg. Sprong, sprong, flatsjh in de vijver. Een vlieg achtervolgt hem en zweeft stil boven het water, afwachtend: eens moet de kikker toch weer boven komen. Op de bank langs de vijver zit een oude man met peinzende gedachten. Gezamenlijk denken zij aan het leven, hoe het leven is verlopen, bijna afgelopen en zien hoe vlieg de kikker temt. Dit wordt een bijzondere dag denken zij. De bakker staat voor de spiegel, trots, zijn haartransplantatie lijkt gelukt. De vlieg heeft de kikker getemd. 'Mama, waar is de kikker?', hoor je meisje roepen.



Zondag

Op een zonnige zondagochtend werd zij niet meer wakker. Zo niet bakker, net als merel. Bij het krieken klinkt hun biologisch klokalarm, vrije dag of niet. De bakker maakt zich op om naar de kerk te gaan. Lippen rood en ogen donker aangezet. Tevreden ziet hij zichzelf staan, te midden van zijn medeleven. De klok beiert zwaar, de deur zwaait open. Het is stil op straat, alleen de ziel van het Dorp is aanwezig. Het Dorp waar God de scepter zwaait. De zinderende hitte van deze zondag kondigt zich al aan en trekt een sidderend spoor door de gemeenschap van de passer domesticus.  Rechtop maar al loom beweegt de bakker zich naar de koelte van de kerk. Zakdoek bij zich? Gezangenboek? Pepermunt? Hij zal toch wel op tijd zijn? Hij slaat de hoek om: au! Op een bank langs de vijver zit een oude man. In gedachten staat hij stil. Verleidelijk. Zal hij ook plaatsnemen op de bank? Nee, plicht roept hoorbaar, Hij vervolgt zijn weg. Te laat om ongezien te arriveren.

 


Goudvis van meisje is dood.

 



BBQ

Plots gaat met een zwier de deur open en wankelt de bakker naar binnen. Zijn hoofd is zwartgeblakerd. Zijn getransplanteerde haar verbrand. Hij valt in de armen van moeder en huilt: ik wilde mooi zijn, voor jou. Ook zijn rode baard, deels verschroeit en ik denk: daar zullen niet snel meer soepslierten in blijven hangen. De bakker kijkt moeder aan met trouwe hondenogen, die zeggen: ik heb je nodig, ik heb je toch nodig? Moeder pakt zijn beide handen en kijkt hem in die ogen, net iets te lang, sterk als ze is, steun verlenend, begrijpend, en bevestigend. Meisje schuift naar de hoek van de kamer en knijpt een in de hoek liggende en nog maar nauwelijks bewegende kikker in de billen. Er klinkt een zachte plop en ik hoor haar prevelen, alsof ze boos is: opgeblazen kikker! Verrast kijk ik naar haar en dan naar de bakker.



Polderleven

De zon schijnt vandaag. Het is warm, meer dan 25 graden. Met het vorderen van de lente zijn de paarden uit dorp en stad getrokken, terug naar de natuur. Vandaag is er geen school en het hooiseizoen is net begonnen. Je hoort her en der de tractoren rijden, geroep in de verte, en nog iets verder weg klinkt de fluit van de smalspoor stoomtrein. Die boemelt om de 2 uur dwars door het gebied van plaats naar plaats. Een meeuw schreeuwt, dan weer maakt hij een geluid alsof hij je uitlacht, terwijl hij boven een weiland door de lucht glijdt. Het is een Jan van Gent, daadwerkelijk een reus van een meeuw. Schriek, schriek, het klinkt bijna als van een roofvogel. Roofvogels zie je hier niet veel. Dat komt waarschijnlijk omdat de boeren ter bescherming van hun gewas uitgebreid sproeien tijdens de groei. Dat gaat ten koste van de veldmuis, het eten van die dieren. Ook de kleinere vogel zie je buiten de dorpen niet veel meer. Met de ruilverkaveling zijn de meeste houtwallen verdwenen en vorig jaar is er een ziekte geweest bij de meidoorn, waarbij al die struiken moesten worden gerooid en vernietigd. In de verte slaat de kerkklok 12 uur. De zon staat nu hoog en schaduw is nauwelijks te vinden. Een vlieg is op onderzoek. Die uit de vijver? Het lijkt er wel op, want een ongebreidelde drang naar macht lijkt zichtbaar. De vlieg zit nota bene zelfs achter de bijen aan, die op zoek zijn naar honing en van bloem naar bloem en bloesem vliegen. Iemand in de buurt zal er wel een bijenvolk op na houden. De bakker misschien? Nadat moeder aan vader heeft opgebiecht, dat de interesse van de bakker in haar wel erg ver ging en vader bij de bakker langs is geweest, heb ik hem al een tijd niet meer gezien.



Op een mooie zomeravond

 

zitten pa en ma buiten voor het huis op de bank onder het raam. Ik mag wat langer opblijven. Het is nog volop licht en warm. In de verte klinken de voor zo’n avond als deze, voor ons dorp typische buitengeluiden. Buren met elkaar in gesprek, rustig pratend, een lach weerklinkt, maar niets uitbundig; niets waaraan anderen zich kunnen storen en rekening houdend met de kleintjes die al op bed liggen, wat kippen laten zich horen, een tractor in de verte. Stiekem hoop ik dat ik een ijsje mag halen bij de ijskar op het dorpsplein, maar ik weet niet hoe daar aandacht voor te krijgen. Pa en ma overleggen wat ze zaterdag gaan doen. Ma heeft nog een en ander nodig voor de zondagmaaltijd. Pa wil wat werken in de tuin: wat schoffel- en snoeiwerk tussen de aardbeien en in de kruidentuin is dringend nodig zegt hij. Maar ik weet van hem, dat hij zich op momenten graag terugtrekt in alle rust als een soort retraite, contemplatie misschien wel. Even weg van alle drukte en gezins- en beroepsstress.
Maar nu wordt de rust verstoord. De bakker komt buiten met, zegt hij, een oude schoolvriend. Oei, daar gaat mijn ijsje denk ik. De schoolvriend stelt zich voor, Janus, ik woon tegenwoordig in de stad. Ik dacht, kom het is zo’n mooie avond, ik ga een stukje fietsen. Maar voor ik het wist was ik al in de buurt van mijn oude dorp en mijn beste vriend de bakker. De bakker kijkt eens zuinig; het is wat overdreven misschien? En hij kijkt nog zuiniger, ja en Janus wou ook gelijk wat zakelijk bespreken, maar Janus, ik moet daar toch echt eens over nadenken. Joh, zegt Janus, het is een éénmalige kans hoor. Maar je moet het er wel voor over hebben, het vraagt wel een investering. De bakker kijkt nu echt moeilijk, een beetje benauwd lijkt het. Hij verandert snel het onderwerp en vraagt moeder hoe zijn nieuwe brood bevalt. Nu kijkt moeder wat zuinig. Janus direct, nou het smaakte mij zojuist prima! Je hebt echt een top produkt grote vriend.
Nu vindt vader het nodig om ook wat te zeggen: hè, dat we zo op onze oude dag nog heerlijk buiten kunnen zitten op zo’n mooie zomeravond. Nou ja zegt Janus, oude dag? Valt wel mee hoor en hij kijkt moeder strak aan: in een potje roeren zit er niet meer echt in, maar ik lik nog graag de lepel schoon. Moeder verschrikt: jongen jij moet nu echt naar bed. Morgen weer naar school hè.

 


Toen het dorp nog dorp was


 

Ik heb een afspraak met een vriend. Zijn vader is loonwerker en heeft een stel landbouwmachines, waarmee hij op oproep beschikbaar is om voor een boer te werken. De boeren hoeven dan niet zelf in die machines te investeren en de vader van mijn vriend heeft er een mooi bedrijf mee. Het is wel hard werken. In het seizoen minstens 6 dagen in de week (de meeste boeren zijn fundamenteel christelijk; op zondag dan hè) en van het moment dat het licht wordt, tot het weer donker wordt. Weinig slapen dus.
We hebben plaats genomen op een hek, dat toegang biedt naar een weiland, Hij woont met zijn ouders op een oude boerderij, waar later in de tijd moderne voorzieningen nog ontbreken. Elke zaterdag, verhaalt hij,  wordt er  water op de kachel verwarmd, waarna de kinderen, 5 in totaal, één voor één zich in de keuken wassen gezeten in een grote wasteil. En hoe doen je vader en moeder dat dan, vraag ik hem. Mijn moeder wast zich op zondagmorgen als mijn vader uitslaapt. En dan nadat mijn vader uit zijn bed is, wast hij zich. Allebei ook weer in de keuken. Het is ons dan ten strengste verboden in de keuken te komen. Heel saai, want als mijn vader zich wast, en daar doet hij lang over, is mijn moeder ook in de keuken, en dan mogen wij eigenlijk niets: niet naar binnen, niet naar de keuken, we mogen ze niet roepen en we moeten stil blijven, in de woonkamer. Daar mag niets vuil worden en die wordt eigenlijk alleen maar op zondag gebruikt. Ik vraag mijn vriend: maar waarom is je moeder dan ook in de keuken? Kan je vader zich niet alleen wassen? Ik zou het niet weten, zegt hij. En dan daarna doet mijn vader de administratie. Dan moeten we ook weer stil zijn. Gelukkig mogen we dan toch buiten spelen.


 


De filosoof

 

Het is zondagmiddag, warm en zonnig, een stralende zomerdag. Vader werkt aan zijn administratie, moeder is wat aan het rommelen in de keuken geholpen door meisje.
Ik ga naar buiten en loop naar het park. De  vogels fluiten vrolijk. In de vijver zwemmen eenden rustig rond. Een kikker kruist de weg. Sprong, sprong, flatsjh in de vijver. Een vlieg achtervolgt hem en zweeft stil boven het water, afwachtend: eens moet de kikker toch weer boven komen. Op de bank langs de vijver zit een oude man met peinzende gedachten. Gezamenlijk denken zij aan het leven, hoe het leven is verlopen, bijna afgelopen. Dit wordt een bijzondere dag denken zij.

 

Ik loop langs de oude man en hij zegt: "kom er gerust bij zitten jonge man", wat ik doe. "Zo jongen, een zondag wandeling zo bij dit mooie weer?" En zo komen we aan de praat.

 


Hij vraagt of ik in de buurt woon. Ik vertel hem over mijn vader en moeder en over meisje. En over de straat met de bakker. Hij kent hem wel. Komt wel eens in zijn winkel, zegt hij. Wijselijk ga ik daar verder niet op in. Terwijl ik wijs naar de kikker en de vlieg, vertel ik hem van toen meisje de vlieg in haar soep vond, de vlieg die de kikker probeerde te temmen. Ook over de paarden die bij mist door de straat galoppeerden. Mysterieus en zo surrealistisch.

 


Terwijl we genieten van het prachtige weer, komt het gesprek daarbij op mysteries en levenswijsheden. De oude man vertelt over zijn levenservaringen en wat hij daarvan heeft geleerd. Het belang van geduld, doorzettingsvermogen en vooral ook het koesteren van momenten van geluk. Over zijn vrouw, die nog niet zolang geleden is overleden en de leegte die daarbij ontstaan is. Jongen, zegt hij, koester de mensen die je liefhebt en elk moment dat je bij ze bent. Ooit wanneer ze wegvallen wordt je ermee geconfronteerd, dat het toch niet genoeg geweest is als de meeste aandacht uitgaat naar school en later het werk dat je doet. Zorg ervoor dat je tenminste net zo intensief leeft met hen als je doet met je werk. Alles wat je laat liggen in je leven, komt nooit meer terug. En je wordt ooit toch wel geconfronteerd met hetgeen je anders had kunnen doen. Laat dat dan niet zijn het leven met hen, je ouders, grootouders, broer, zus en later je vrouw, kinderen en kleinkinderen. Een fout had anders gekund, te weinig aandacht hebben gegeven aan hen die je liefhebt doet echt pijn. Grootouders maak je nu eenmaal niet lang mee. En feitelijk geldt dat ook voor ouders. Als je zelf ouder wordt besef je ze wel gekend te hebben, maar toch ook weer niet echt: wie waren ze nou eigenlijk, wat dachten, voelden ze. Hoe zagen zij hun wereld? Je realiseert je dan pas, ze dus eigenlijk niet echt gekend te hebben. Geniet ook van de natuur, kunst en muziek; zoals een wijsgeer opmerkte: de toekomst is onzeker en het einde altijd nabij. Leer van de kennis en ervaring van ouderen en soms ook jongeren om je heen. Luister vooral naar de mensen, waarmee je werkt en leeft en geef hen de aandacht die ze nodig hebben om goed te functioneren. Een echte leider luistert en is uiteindelijk degeen die op grond daarvan concludeert. Maak gebruik van de kennis van anderen, maar laat hen altijd in hun waarde. Pas dan krijg jij respect van hen. En zonder hen presteer je zelf minder, misschien wel niets. En let op hè, je hebt het meest baat met medewerkers die in het werk kritisch zijn. Aan jaknikkers heb je niets; integendeel met jaknikkers en of inhoudloze medewerkers kom je jezelf ooit zeker tegen. Ook jij presteert het best met goede mensen om je heen.


Hij lacht: het weer is te mooi om zo serieus te zijn. In de buurt van de kikker zie ik weer de vlieg. Zal toch niet? Een nabestaande misschien? De vlieg zit vol energie en dynamiek, maar kan ook lijkt het zijn kans afwachten. Ik wijs de man erop en samen wachten we nieuwsgierig op wat komen gaat en genieten.



Meisje heeft sjans

Aan de deur wordt gebeld. Ik doe open en voor de deur staat 'Frisbee John', zo genoemd omdat hij zo graag voetbalt. Ook traint hij het meisjeselftal. Hier heb je een dubbeltje, zegt hij. Ga daar maar een ijsje voor kopen en laat me even alleen met je grote zus. Daar kan ik dan net een kwart kroket voor kopen, antwoord ik, terwijl ik hem het dubbeltje snel uit de hand neem. Die kan ik dan hier in je gezicht uitsmeren. Nu niet brutaal worden mannetje, bijt hij mij toe. Nou nou John, zal ik mijn moeder even roepen? Hij grist mij het dubbeltje uit de hand en loopt snel weg.

Heere Jezus 

 

 


Soms moet ik weer aan die situatie denken. Over het Plein in Den Haag loopt de man, eerste helft 40, donker blauw kostuum, “inspector Morse loopje”, heeft net een boodschap gedaan, terug op weg naar zijn kantoor, relaxed, maakt zich niet snel druk zo te zien: Keith Floyd stijl. Zo’n 40 meter achter hem veert een oudere wat excentrieke vrouw op van een bank en zet zich in beweging, zo snel ze kan, achter de man aan. Snel gaat het niet. Het is 19º, maar zij draagt een wollen muts, 2 jassen over elkaar, gebreide lange kousen, kaplaarzen en heeft in haar hand een plastic draagtas, bijna koddig ware het niet dat ze intens serieus is en ze begint te roepen: Heere Jezus Heere Jezus. De man hoort het niet, loopt in gedachten verzonken verder. De vrouw doet er nog een schepje bovenop, loopt en roept nog harder: Heere Jezus Heere Jezus. De man staat stil, draait zich om. Nu ziet hij haar, zij die hem inmiddels tot op zo’n 20 meter is genaderd. Je ziet hem denken: wat moet ik hiermee aan? Dan draait hij zich om en loopt verder. De zwerfster geeft het, bedroefd, op. De man loopt verder richting Lange Vijverberg. De magie van het moment is weg.

Maar ik vraag me nog steeds af: wat heeft die vrouw gezien?

Onbevangen

Allemaal kennen we hen wel. Zwaaien is hun lust en leven: onschuldig als een kind  voor de muziek uit de maat zwaaiend, of als verkeersregelaar gezag doen gelden. Met glimmend gezicht en vol trots zijn zij degene die de automobilist dwingen tot stoppen. Ze zijn iemand. Dat voelend maakt hen gelukkig. Zij hebben niet meer nodig dan zich louter gelukkig te voelen. Onbevangen zijn.


Wat zegt u mijnheer? Nee, zij zullen niet de scepter zwaaien: zij die dat doen, zijn hun onschuld allang kwijt.